8 juli 2020

De instandhouding van de ANBI-status kent veel voorwaarden. Eén hiervan is dat de ANBI niet meer vermogen aanhoudt dan dat redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden. Deze voorwaarde wordt ook wel genoemd de “anti-oppoteis”.

Wet

In de wet is aangegeven welke vermogens door de ANBI mag worden aangehouden:

  1. Vermogen dat verplicht in stand moet worden gehouden op grond van een verkrijging via een uiterste wilsbeschikking of schenking;
  2. Vermogensbestanddelen voor zover de instandhouding daarvan voortvloeit uit de doelstelling van de ANBI; en
  3. Activa die redelijkerwijs nodig is om de doelstellingen van de instelling te realiseren.

Casus

De praktijk leert dat de belastingdienst in toenemende mate met een kritisch oog kijkt naar het vermogen dat door de ANBI wordt aangehouden. Die kritische blik kan vervelende gevolgen hebben voor de ANBI. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak op 10 oktober 2019 van het Gerechtshof Amsterdam.  Het Hof oordeelde hier dat de ANBI niet had voldaan aan de anti-oppoteis en derhalve met terugwerkende kracht vanaf het jaar 2015 de ANBI-status werd ingetrokken. Het gevolg hiervan is dat schenkingen of verkrijgingen uit nalatenschappen mogelijk alsnog in de belastingheffing worden betrokken. De belastingdruk kan dan zomaar oplopen tot maximaal 40%.

Wat was nu in genoemde casus het geval: deze ANBI had in haar jaarrekening een continuïteitsreserve en bestemmingsreserve gevormd en daarnaast een overige reserve. In 2012 en 2013 werd ruim 70% van het resultaat toegevoegd aan de overige reserve. Van uitgaven in het daarop volgende jaar was echter maar heel beperkt sprake. Daar kwam nog bij dat zonder nadere onderbouwing uit de jaarrekening bleek dat overboekingen plaatsvonden tussen de bestemmingsreserve en overige reserve. Naar mening van het Hof had de ANBI onvoldoende benoemd welke concrete activiteiten de reden waren om vermogen aan te houden. Het Hof kwam tot het oordeel dat de ANBI niet voldeed aan de anti-oppoteis.

Advies

Vooropgesteld, naar mijn mening is best wel wat af te dingen op het oordeel van het Hof. De anti-oppoteis is immers een open norm. Dit laat echter onverlet dat het noodzaak is dat het bestuur van een ANBI beleid maakt op haar te ondernemen activiteiten en het beheer van vermogen. Ik kan mij vanuit de praktijk niet aan de indruk onttrekken dat dit aspect bij bestuurder van ANBI’s ten onrechte teveel onderbelicht blijft. Daarom is mijn advies aan bestuurders van ANBI’s:

  • Denk goed na over de wijze van presentatie van uw vermogen in de jaarrekening. Bespreek dit met uw accountant en laat hierin een fiscalist met u meedenken.
  • Toets periodiek of het aangehouden vermogen ook voldoende kan worden onderbouwd.
  • Zorg voor een actueel beleidsplan waaruit duidelijk blijkt op welke termijn uw welke activiteiten ontplooit en welke uitgaven hierbij horen.

Samengevat: de anti-oppoteis vraagt meer aandacht van het bestuur van de ANBI. Dit punt terugkerend op de agenda plaatsen is heel verstandig en zet aan tot meer overdenking. Een goede onderbouwing en motivering voor het aanhouden van vermogen kan u als ANBI een hoop ellende besparen!


Mr. A.A. (Arjan) van der Bok RB MB MFP
Fiscalist – financieel planner

avdbok@vanreeacc.nl