5 januari 2021

Wanneer uw BV een dochtermaatschappij heeft aangekocht dan heeft u te maken met de zogenoemde deelnemingsvrijstelling. Door de deelnemingsvrijstelling worden de winsten van de dochtermaatschappij niet opnieuw in uw BV belast. De keerzijde is dat verliezen van de dochtermaatschappij in uw BV niet aftrekbaar zijn.  Op 10 juli 2020 deed de Hoge Raad een uitspraak over de vraag (vanaf) wanneer de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Hoewel deze blog over wat complexe(re) materie gaat is deze uitspraak belangrijk voor de praktijk. 

Wat was de casus? 

Een Nederlandse BV bezat 33% van de aandelen in een Poolse vennootschap. De BV had echter het voornemen om een meerderheidsbelang (dat is meer dan 50% van de aandelen) te verwerven. De Nederlandse BV had hiervoor met de Poolse staat een overeenkomst gesloten. Door de nieuwe Poolse regering ging de aankoop van het meerderheidsbelang uiteindelijk niet door. De Nederlandse BV claimde hiervoor een schadevergoeding. Uiteindelijk werd er een schadevergoeding overeengekomen van € 1,2 miljard.  Tevens werd overeengekomen dat 20% van de aandelen die de Nederlandse BV in de Poolse vennootschap hield naar de aandelenbeurs van Warschau zou gaan.

De inspecteur was van mening dat de schadevergoeding niet onder de deelnemingsvrijstelling viel. In dat geval is de vergoeding van € 1,2 miljard belast met vennootschapsbelasting. De Nederlandse BV was van mening dat de schadevergoeding wel onder de deelnemingsvrijstelling viel. Immers de BV had het voornemen om haar huidige belang verder uit de breiden. Door de deelnemingsvrijstelling zou de vergoeding van € 1,2 miljard niet belast zijn met vennootschapsbelasting.

De interessante vraag die voor de Hoge Raad voor lag was: Vanaf wanneer is de deelnemingsvrijstelling van toepassing? De uiteindelijke aankoop van de aandelen ging weliswaar niet door maar de Nederlandse BV had aanvankelijk wel een overeenkomst bereikt voor de aankoop van de aandelen. Dat de aandelen niet geleverd konden worden doordat er een nieuwe regering aantrad lag buiten de invloedssfeer van de Nederlandse BV.

Vanaf wanneer is de deelnemingsvrijstelling wel van toepassing? 

De Hoge Raad oordeelde dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is als er een verplichting bestaat:

  1. voor de verkoper om de aandelen aan de koper te leveren; en
  2. voor de koper om een tegenprestatie (bijvoorbeeld een betaling) te voldoen.

Bovengenoemde rechtsregels geven duidelijkheid over de vraag vanaf wanneer de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. De Hoge Raad oordeelde ook nog wanneer de deelnemingsvrijstelling nog niet van toepassing was.

Wanneer is de deelnemingsvrijstelling nog niet van toepassing?

De Hoge Raad oordeelde dat in de volgende situaties er nog geen sprake is van de deelnemingsvrijstelling als de verplichting tot het leveren van aandelen:

  1. er nog niet is omdat de koper alleen (nog maar) een intentieovereenkomst heeft gesloten met de verkoper.
  2. afhankelijk is van een opschortende voorwaarde waarbij vervulling van de voorwaarden afhankelijk is van omstandigheden die buiten de macht van de koper liggen.
  3. onuitvoerbaar is (geworden) door omstandigheden die buiten de macht van de koper liggen.

Conclusie voor de praktijk

De Hoge Raad oordeelde dat de deelnemingsvrijstelling grotendeels niet van toepassing is. Alleen de schadevergoeding die de Nederlandse BV kreeg voor de beursgang (20% van haar huidige aandelen) viel onder de deelnemingsvrijstelling.

De uitkomst van de Hoge Raad biedt voor de praktijk een concreet rechtskader in complex(e) materie. Zij geeft namelijk antwoord op de vraag vanaf wanneer er sprake is van een deelneming: er moet civielrechtelijk sprake zijn van een (juridisch afdwingbare) leveringsverplichting.

Ons fiscaal advies

Heeft u te maken met (potentiële) aankoop of verkoop van dochtermaatschappijen? Neem dan altijd contact met ons op. Soms hebben keuzes die u maakt meer gevolgen dan u in eerste instantie denkt. Wij staan u daarom graag bij.

Mr. J. (Johan) de Bruin AA RB
Belastingadviseur

jdbruin@vanreefc.nl