15 april 2024

Op 5 april 2024 heeft de Minister van OCW een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de herijking van het funderend onderwijs. Volgens de minister staat de kwaliteit van het funderend onderwijs onder druk en moeten er maatregelen getroffen worden om het tij te keren.

Problemen funderend onderwijs

De minister constateert problemen op vijf terreinen:

  1. Sturing door de overheid: onduidelijk, inconsistent en veel.
  2. Bekostiging: te veel incidentele middelen en de lumpsum kent beperkingen
  3. Zeggenschap: sturing binnen de schoolorganisatie onvoldoende geborgd
  4. Samenwerking: nog te weinig samenwerking en te veel concurrentie
  5. Arbeidsvoorwaardenvorming: informatiepositie werkgever en werknemers

Om tot een oplossing te komen zijn fundamentele keuzes nodig om te sturen op het funderend onderwijs. Er zijn heldere keuzes nodig op het terrein van zeggenschap, bekostiging, samenwerking versus concurrentie en arbeidsvoorwaardenvorming.

Scenario’s ministerie van OCW

Om deze problemen het hoofd te bieden zijn er door het ministerie drie scenario’s bedacht:

  • A. Besturen aan zet: De verantwoordelijkheden liggen vooral bij de besturen.
  • B. Besturen aan zet voor maatschappelijke opdracht, scholen aan zet voor onderwijskundig vraagstukken.
  • C. Scholen aan zet.

In scenario A verandert er relatief weinig. Het bestuur is verantwoordelijk voor zowel de maatschappelijke opdracht als de onderwijskwaliteit. De bekostiging en de zeggenschap daarover (allocatie van middelen) blijft op het niveau van schoolbestuur liggen.

Bij scenario B wordt een scheiding aangebracht tussen de maatschappelijke opdracht, die bij het bestuur ligt en de onderwijskwaliteit.  Ook krijgt de overheid een grotere rol in de sturing. De positie van de schoolleider wordt versterkt ten opzichte van het bestuur.  Qua bekostiging komt er een einde aan de lumpsum in zijn huidige vorm. Er komen normen voor de besteding van de lumpsum. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht een aan minimaal percentage van de lumpsum dat aan personele kosten moet worden besteed. Ook overweegt het ministerie om het instrument van ‘gerichte bekostiging’ in te zetten. Dit is een vorm van bekostiging waarbij deze verplicht besteed moet worden aan bepaalde doelen.

In scenario C richt al het beleid van de overheid zich op schoolniveau. Elke school wordt geleid door een directeur-bestuurder en de bekostiging vindt op schoolniveau plaats. Qua zeggenschap is er geen plaats meer voor besturen met meerder scholen onder zich. Ook vindt de bekostiging op schoolniveau plaats. De schaalvergroting in het funderend onderwijs die de afgelopen decennia  heeft plaats gevonden, wordt hiermee volledig teruggedraaid.

Aandachtspunten scenario’s

De minister heeft een nadrukkelijke voorkeur voor scenario B.  Als Van Ree Accountants zien wij in dit scenario wel enkele belangrijke nadelen en aandachtspunten:

  1. De inzet van gerichte bekostiging zal tot administratieve lastenverzwaring voor de scholen leiden en tot verzwaring van de controlelast van de accountants.
  2. De schoolleider is verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit en het bestuur krijgt op dit punt vooral een faciliterende rol. Hierdoor kunnen er fricties ontstaan voor wat betreft de toewijzing van de financiële middelen en de verantwoording van de besteding ervan. De schoolleider krijgt immers veel bevoegdheden op het gebied van de onderwijskwaliteit en de inzet van de middelen die hij/zij daarvoor nodig heeft, maar het schoolbestuur blijft eindverantwoordelijk voor de financiën.
  3. Het ministerie vindt concurrentie tussen schoolbesturen niet wenselijk, maar door deze wijze van invulling van de bevoegdheden van schoolleiders, is het risico aanwezig dat naast concurrentie tussen schoolbesturen ook concurrentie ontstaat tussen scholen binnen hetzelfde bestuur.

Uiteindelijk is het aan de Tweede Kamer op welk scenario de keuze valt. Wij houden u graag op de hoogte. Neem gerust contact met ons op als er vragen zijn.

Meer nieuwsitems