5 september 2019

De PO-Raad heeft in een artikel een korte en overzichtelijke opsomming gegeven van de toegestane investeringen in schoolgebouwen in het primair onderwijs; dit artikel hebben wij hierna letterlijk overgenomen.

Gemeenten willen graag dat schoolbesturen meebetalen aan schoolgebouwen. Schoolbesturen die hiervoor de financiële ruimte hebben zouden dit best willen, maar durven het niet altijd aan uit vrees voor boetes. Wat is nu precies wel en niet toegestaan als het gaat om investeringen door het schoolbestuur?

In Nederland zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de bouw van scholen. Schoolbesturen ontvangen via de lumpsum een bedrag voor onder andere het onderhoud van het gebouw en de energiekosten, de materiële instandhouding (MI) genaamd. Het gebeurde echter wel eens dat schoolbesturen een deel van de MI-bekostiging zelf investeerden in een noodzakelijke uitbouw van een school, wanneer de gemeente niet in toereikende bekostiging voorzag. Omdat het onderwijs daarmee geld misliep, werd in 2006 het investeringsverbod ingevoerd voor schoolbesturen.

Sindsdien is het schoolbesturen wettelijk verboden Rijksmiddelen te besteden aan ‘vierkante meters’, of het nu om uitbouw, verbouw of nieuwbouw gaat. Hiervoor is de gemeente verantwoordelijk. Die heeft de zorgplicht om het schoolgebouw te financieren tot aan het niveau van het huidige Bouwbesluit. Toch zijn er wel degelijk mogelijkheden voor schoolbesturen om te investeren in de kwaliteit van het gebouw. Het gaat dan om aanvullende investeringen, bovenop het niveau van het Bouwbesluit.

Wanneer mag investeren wel?

De inspectie hanteert een zogenaamd ‘genuanceerd sanctiebeleid’ (waarin investeren onder voorwaarden is toegestaan) in de volgende gevallen:

  1. Bij investeringen met het oog op duurzaamheid. Het schoolbestuur mag wél MI-gelden investeren in het gebouw om bijvoorbeeld een lager energieverbruik of beter binnenklimaat te realiseren. Voorwaarde is dat dit goed wordt onderbouwd en de investeringen zich redelijkerwijs verhouden tot het eigen vermogen van het schoolbestuur en de tijd waarin de investering zichzelf terugverdient. In het wetgevingsvoorstel van de PO-Raad, de VO-raad en VNG staat een terugverdientijd van maximaal twintig jaar, maar dit is door het ministerie nog niet vastgelegd. Ons advies: raadpleeg altijd tijdig je accountant.
  2. Bij volledige doordecentralisatie. Als alle middelen voor huisvesting worden overgeheveld van de gemeente naar het schoolbestuur, dan is het investeringsverbod niet van toepassing. Toch is controle door de inspectie op handhaving van het investeringsverbod ook hier niet uitgesloten. Schoolbesturen doen er dus verstandig aan in hun verantwoording duidelijk te maken welke middelen waaraan besteed zijn.
  3. Bij het inzetten van reserves van vóór de invoering van de lumpsum (2006). Deze oude reserves investeren mag alleen bovenop het niveau van het Bouwbesluit.
  4. Bij investeringen vanuit privaat vermogen. Indien schoolbesturen privaat vermogen hebben (bijvoorbeeld uit de verkoop van oude scholen die privaat eigendom van het bestuur zijn, giften of ouderbijdragen), zijn zij volledig vrij waarin zij dit investeren. Dat mag dus ook in vierkante meters (extra klaslokalen), of in een ruimte die gedeeld wordt met een (kinderopvang)partner.

Tot zover de informatie van de PO-Raad. Wij merken nog op dat bovenstaande informatie gebaseerd is op de huidige wet- en regelgeving. Zoals u wellicht weet, is er nieuwe wetgeving in voorbereiding die de mogelijkheden voor het doen van huisvestingsinvesteringen in het primair onderwijs (iets) verruimen.

Bron: www.poraad.nl

Meer nieuwsitems